– – [ S C R O L L D O W N F O R E N G L I S H ] – –
Voor ons onderzoek naar de toekomst van de Nederlandse bestaanszekerheid en welke rol de commons daarin kunnen spelen, spreken we met mensen die de idealen van het commons-gedachtengoed in de praktijk brengen. Die verhalen delen we ook met jullie. Vandaag: Zorgcoöperatie Hoogeloon.
Blijven wonen in Hoogeloon
In Hoogeloon in Noord-Brabant wonen ongeveer 2000 inwoners. Te klein om alle mogelijke zorg binnen de grenzen van het dorp aan te kunnen bieden. Veel ouderen kunnen daardoor niet thuis blijven wonen: het beetje ondersteuning dat ze daarvoor nodig hadden, was er simpelweg niet. Dit was, in 2005, de aanleiding voor de start van de Zorgcoöperatie Hoogeloon. Inmiddels heeft de coöperatie ongeveer 250 leden en heeft het veel ouderen de nodige zorg verleend. Waardoor ze niet noodgedwongen hoeven te verhuizen naar een verpleegtehuis buiten Hoogeloon.De coöperatie biedt zorgvragende ouderen verschillende zorgdiensten: er zijn zorgvilla’s, waar dementerende ouderen wonen in een zo huiselijk en vertrouwd mogelijke omgeving; er is drie keer per week dagbesteding in het centrale steunpunt D’n Bogerd; en er wordt thuiszorg aangeboden. Op al deze vlakken werkt de coöperatie samen met de professionele zorginstelling Joris Zorg. Sjan legt uit: “Op al de diensten, villa, dagbesteding, thuiszorg, komt er een zware ondersteuning van de zorgcoöperatie bij. We hebben heel veel vrijwilligers die de professionals ondersteunen”. Die ondersteuning is afhankelijk van de persoon en de zorgtak, maar bij de zorgvilla’s ziet het er bijvoorbeeld zo uit: “Daar zetten wij vrijwilligers in die tijdens eetmomenten mensen helpen eten geven. Maar ze houden ook, terwijl de zorg bezig is, een oogje in het zeil. Echt ondersteuning waar de zorgverleners iets aan hebben”.
De coöperatie organiseert ook wekelijks een kookgroep en een dorpsspreekuur. De kookgroep wordt gecoördineerd door twee vrijwilligers en trekt elke week zo’n 30 eters op leeftijd. Het dorpsspreekuur is er voor mensen die een zorgvraag hebben of willen informeren naar de coöperatie. Toch trekt het spreekuur ook mensen die even hulp nodig hebben bij dagelijkse dingen als post, of mensen die gewoon een praatje willen maken. “Eén mevrouw heeft haar kinderen heel ver weg wonen. Zij komt elke week even buurten, even zitten, en dan brengt ze wat post mee waar ze hulp bij nodig heeft. Dan weet ze dat ze het goed doet, en dat alles goed geregeld is. Zo kan ze thuis blijven wonen, anders was ze allang opgenomen in een verpleegtehuis”. Voor mensen die het net niet meer zelf kunnen, maar ook niet in een verpleeghuis horen, is de extra ondersteuning van de coöperatie dé oplossing.
Grenzen van coöperatieve zorg
De zorg die de coöperatie biedt is informeel en ondersteunend aan de formele, professionele zorg van bijvoorbeeld Joris Zorg. Dat wil zeggen dat er een grens is waar het werk van de vrijwilligers van de coöperatie ophoudt, en het werk van de professional begint. Sjan maakt onderscheid tussen zorg en het welzijn van de mensen: “Wij helpen niet mee in de zorg, dat is echt een grens die wij trekken. Wij gaan niet mee naar het toilet, dat soort dingen, dat doen wij niet. Het gaat over het welzijn van de mensen: een oogje in het zeil houden, aanwezig zijn in de huiskamers, een eindje mee gaan wandelen”.
Intern kent de coöperatieve aanpak ook haar grenzen. Zo kun je met 250 leden samen beslissen over de visie en zorgdiensten van de zorgcoöperatie, maar zijn vraagstukken over de individuele zorgaanpak van ouderen daar minder geschikt voor: “Je kunt niet met 250 leden beslissen over wat er met de zorg moet gebeuren van iemand die dementerend is. Dat gaat gewoon niet. En daar hebben ze eigenlijk ook niks mee te maken”. Voor dit deel van de zorg en beslissingen is er een stichting in het leven geroepen die bestaat uit vertegenwoordigers van de zorgcoöperatie en van Joris Zorg. Hier worden vooral de uitvoering en het beleid van de zorgdiensten besproken.
De samenwerking met Joris Zorg duidt op een ‘beperking’ van coöperatieve zorg: om zelfstandig zorgtaken aan te kunnen bieden in Nederland, is een officiële ‘instellingsstatus’ verplicht. En daarvoor moet een organisatie aan alle veiligheids- en kwaliteitskaders voldoen. Aan de ene kant werkt deze verplichting beperkend: het is bijna onmogelijk om hier als burgerinitiatief aan te voldoen. Aan de andere kant is het goed op te lossen door een samenwerking met een organisatie die wel een formele instellingsstatus heeft: “Joris Zorg heeft het personeel in dienst, zij zorgen voor de opleidingen, dat de kwaliteitskaders voldoende zijn, en de protocollen up to date. De zorgcoöperatie heeft daar een soort cliëntenraad-plus rol in. Wij geven de signalen van de werkvloer door en zijn bewakers van de visie”.
Geen bemoeizorg
Het feit dat de coöperatie geen officiële instelling is, is bovendien precies wat het speciaal en nuttig maakt. Als Sjan haar werk doet, heeft ze veel vrijheid, juíst omdat ze geen onderdeel is van een instelling en dus minder gebonden aan regels en kaders. Zo gaat ze op bezoek bij mensen die mogelijk zorg nodig hebben en gaat ze het gesprek aan. En kan ze signalen oppikken die een zorginstelling niet bereiken. “Deze positie kan ik innemen omdat ik niet in dienst van een zorginstelling ben, want daar gelden andere regels”.
Het vrijwilligerswerk kent voordelen ten opzichte van een dienstverband bij een zorginstelling. Een wijkverpleegkundige mag uit privacyoverwegingen niet zomaar iemand benaderen als er geen behandelrelatie is. Voordat er ‘behandeld’ mag worden, moet er vanuit de persoon zelf contact opgenomen worden of gaat dit via de huisarts. Als vrijwilliger werkt dat anders. “Als zorgcoöperatie kun je de grenzen van de wet opzoeken. Wanneer er in de kleine gemeenschap bericht binnenkomt dat er hulp nodig is, dan kun je als vrijwilliger in zo’n geval wel bij iemand binnengaan. Zoveel mogelijk rekening houdend met de privacy van de persoon in kwestie.”
Vrijwilligers van de zorgcoöperatie gaan niet alleen naar de mensen toe, de mensen komen ook naar hen toe. Wanneer buren of familieleden iets zien dat verdacht is of wijst op dementie, bijvoorbeeld. De rol van vrijwilligers van de coöperatie is vergelijkbaar met die van vertrouwenspersoon: “Mensen komen soms naar ons toe met een heel verhaal over de buren: ‘hij of zij is dementerend, het gaat niet meer, hij loopt weg, zij kan het ook niet meer.’ Dat krijgen we allemaal te horen, mensen mogen dat allemaal aan ons vertellen en we kunnen daar ook iets mee”.
De signaalfunctie zit ingebakken in het dna van de zorgcoöperatie. Tijdens het dorpsspreekuur, tijdens huisbezoeken en bij het wekelijkse diner met de kookgroep staan de vrijwilligers dichtbij de ouderen van Hoogeloon en krijgen veel informatie over mensen die mogelijk wel wat zorg kunnen gebruiken. Wat de coöperatie en Joris Zorg met die informatie doen, hangt uiteindelijk af van de persoon in kwestie, want de aanpak is strikt vraaggestuurd. Hebben de ouderen geen behoefte aan lid worden of aan de zorgactiviteiten, dan houdt het ook gelijk op. “Dat is de voorwaarde: mensen moeten het echt willen. We doen niet aan bemoeizorg”.
Persoonlijk contact
Het informele karakter van de coöperatie is een groot voordeel: het zorgt ervoor dat de vrijwilligers dichtbij de mensen kunnen staan. En zo signalen kunnen oppikken die zorginstellingen, die verder weg staan en grootschaliger opereren, niet bereiken. Het woord dat steeds terugkomt en dat de aanpak van de zorgcoöperatie in Hoogeloon typeert, is ‘relatie’: “Wat wij doen is één-op-één contact, zo kunnen we een relatie opbouwen met de mensen. En als je ze goed kent, weet je ook wat ze op dat moment in hun leven nodig hebben”. Ook kleinschaligheid speelt een belangrijke rol. Een relatie opbouwen is mogelijk doordat vrijwilligers van de zorgcoöperatie over het algemeen veel meer tijd kunnen investeren in specifieke casussen. Hier vindt een afweging plaats tussen kwaliteit en kwantiteit: “Voor [de professionals] is het één casus van de 40 die ze moeten behappen. En ik heb er maar 3, bij wijze van spreken. Ik sta veel dichterbij”.
Persoonlijk en kleinschalig heeft een keerzijde: niet iedereen wil zorg krijgen van iemand die ze goed kennen. Iedereen die meedoet aan het dorpsspreekuur, bijvoorbeeld, heeft te maken met Sjan, en Sjan is bekend in Hoogeloon. Ook de andere vrijwilligers komen vaak gewoon uit het dorp. Dat is een kracht, maar ook een valkuil van de persoonlijke benadering van de zorgcoöperatie. Ook maakt kleinschaligheid haar kwetsbaar. Als Sjan wegvalt, valt er een belangrijk deel van de signaalfunctie van de coöperatie weg: het probleem van de zogenaamde single point of failure. Op dit moment lopen er gesprekken met de gemeente Bladel over de balans tussen een persoonlijke en een algemene benadering.
Lid op je 70ste
Die balans zien we ook terug in het bestuur van de coöperatie. Iedereen kan zich aanmelden als kandidaat bestuurder, maar het zittende bestuur kijkt wel of mensen geschikt zijn. Aan de ene kant gaat dat over kwaliteiten, zoals “dat je dingen voor elkaar krijgt”, of dat je eigenaarschap deelt: “Je hebt mensen die zich het eigenaarschap toe-eigenen, die vallen af. Ik zit nu twee jaar in het bestuur, maar ik kan nooit denken: het is mijn zorgcoöperatie, want dat is niet zo. Het eigenaarschap ligt bij de hele groep”. Aan de andere kant gaat geschiktheid over de klik met de regio en het dorp: “Je moet iets hebben met de gemeenschap en de gemeenschap moet iets met jou hebben. Als een familie heel slecht bekend staat, dan is het niet handig om die in het bestuur te zetten.”
Lid worden van de coöperatie en zo aanspraak maken op de diensten van de zorgcoöperatie, is onvoorwaardelijk. De contributie van 20 euro overmaken is de enige voorwaarde. Aanwezigheid bij de tweejaarlijkse ledenvergadering is bijvoorbeeld niet verplicht. Ook speelt leeftijd geen rol bij lid worden en verwelkomt de coöperatie zowel oude als jonge leden. Toch zijn het in de praktijk vooral oudere mensen van boven de 70 jaar die lid worden. Sjan ziet liever dat alle 2000 inwoners van Hoogeloon lid worden en solidair zijn met hun ouderen. Toch is de drijfveer om lid te worden duidelijk: “Het zijn de mensen die ermee bezig zijn: wat als ik ouder word en hulp nodig heb. Ik merk dat mensen van 30, 40 jaar daar gewoon nog helemaal niet mee bezig zijn”.
De menukaart van de zorg
Behalve op individueel niveau signaleert de zorgcoöperatie ook zorgvragen in het dorp. Ze vragen zich continu af: wat staat er allemaal op de ‘menukaart’ van de zorg in Hoogeloon en wat niet? De coöperatie signaleert soms zorgvragen die niet (meer) mogelijk zijn in het dorp. Sjan legt uit: “Ik gebruik de traditionele zorg als menukaart. Als mensen zeggen: ik zou graag dat willen, dan ga ik kijken wat er op de menukaart staat. En als we het daar niet kunnen vinden, dan gaan we er als zorgcoöperatie zelf mee aan de gang”.
Een bijzonder voorbeeld is het ‘maatjesproject’, waarbij vrijwilligers gekoppeld worden aan ouderen en regelmatig langsgaan. De zorgcoöperatie deed een enquête waarbij eenzaamheid aan bod kwam. Het resultaat: in Hoogeloon bestaan geen eenzame mensen. Toch ontdekte een werkgroep van de coöperatie, door gesprekken te voeren met mensen die alleen thuis zaten, dat veel van hen behoefte hadden aan een maatje. Ondanks dat ze zichzelf niet eenzaam noemden of wilden noemen. Binnen de coöperatie is toen het initiatief genomen om met een groep een maatjesproject op te starten. Dus: zelfs als de behoefte latent is, kan de coöperatie signaleren en daarop acteren.
Sjan vertelt dat maatjesprojecten, maar ook dorpsspreekuren, “dingen zijn die de coöperatie al tien jaar doet”. En dat steeds vaker zorginstellingen er ook mee aan de slag gaan, omdat ze zien dat het werkt. Zorgcoöperaties als die in Hoogeloon signaleren niet alleen de zorgbehoeftes in het eigen dorp, maar bedenken ook innovatieve zorgconcepten die breder toepasbaar zijn in Nederland.
– – [ E N G L I S H ] – –
For our research project into the future of Dutch social security and what role commons can play in that future, we interview people who put the ideals from the commons into practice. We share those stories with you. Today: Care coöperative Hoogeloon.
Staying in Hoogeloon
About 2000 inhabitants live in Hoogeloon in the province of Noord-Brabant. That ‘s too small to offer all possible care within the boundaries of the village. As a result, many elderly people cannot continue to live at home: the little support they needed was simply not there. This was, in 2005, the reason for the start of the Zorgcoöperatie Hoogeloon. In the meantime, the cooperative has about 250 members and has provided many elderly people with the necessary care. As a result, they are not forced to move to a nursing home outside Hoogeloon.The cooperative offers various care services for elderly people who need care: there are care villas, where elderly people with dementia live in as homely and familiar an environment as possible; three times a week a day is spent in the central support centre D’n Bogerd; and home care is offered. In all these areas, the cooperative cooperates with the professional care institution Joris Zorg. Sjan Kaethoven, coordinator of the coop, explains: “In all services, villa, day care, home care, there is heavy support from the care cooperative. We have a lot of volunteers who support the professionals”. That support depends on the person and the care branch, but with the care villas, for example, it looks like this: “We use volunteers to help people feed during meals. But they also keep an eye on things while the care is in progress. Real support that benefits the professional caretakers”.
The cooperative also organises a weekly cooking group and a village consultation hour. The cooking group is coordinated by two volunteers and each week attracts about 30 elderly people. The village consultation hour is for people who have a care need or want to inquire about the cooperative. However, the consultation also attracts people who need a little help with daily things like mail, or people who just want to have a chat. Sjan: “One lady has her children living very far away. She comes to the neighbourhood every week, sits down for a moment, and then she brings some mail that she needs help with. Then she knows she’s doing well, and that everything is taken care of. This way she can stay at home, otherwise she would have been admitted to a nursing home a long time ago”. For people who just can’t do it themselves anymore, but also don’t belong in a nursing home, the extra support of the cooperative is the solution.
Boundaries of cooperative care
The care provided by the cooperative is informal and supportive of the formal, professional care provided by Joris Zorg. This means that there is a boundary where the work of the cooperative’s volunteers ends, and the work of the professional begins. Sjan distinguishes between care and people’s well-being: “We don’t help in care, that’s really a boundary we draw. We don’t go to the toilet with the person, that sort of thing, we don’t do that. It’s about the well-being of the people: keeping an eye on things, being present in the living rooms, going for a walk”.Internally, the cooperative approach also knows its limits. For example, with 250 members you can decide together on the vision and care services of the care cooperative, but questions about the individual care approach of the elderly are less suitable for that: “You cannot decide with 250 members what to do with the care of someone who is suffering from dementia. That’s just not possible. And they don’t really have anything to do with that either”. A foundation has been set up for this part of the care and decisions, consisting of representatives of the care cooperative and of Joris Zorg. Here, the implementation and policy of the care services are mainly discussed.
The cooperation with Joris Zorg indicates a ‘restriction’ of cooperative care: in order to be able to offer care tasks independently in the Netherlands, an official ‘institutional status’ is required. And in order to do so, an organization must comply with all safety and quality frameworks. On the one hand, this obligation has a restrictive effect: it is almost impossible to comply with it as a citizens’ initiative. On the other hand, it can be solved by working together with an organisation that does have a formal institutional status: “Joris Zorg employs the staff, they provide the training, make sure that the quality frameworks are sufficient, and the protocols are up to date. The care cooperative has a kind of client council-plus role in this. We pass on the signals from the ground and are guardians of the vision”.
No intrusive care
Moreover, the fact that the cooperative is not an official institution is exactly what makes it special and useful. When Sjan does her work, she has a lot of freedom, especially because she is not part of an institution and therefore less bound by rules and frameworks. For example, she proactively visits people who may need care and enters into conversation. She picks up signals that do not reach a care institution. “I can take this position because I am not in the service of a healthcare institution, because different rules apply there”.Voluntary work has advantages over employment at a healthcare institution. For reasons of privacy, a district nurse may not approach someone if there is no treatment relationship. Before ‘treatment’ is allowed, contact must be made from within the person or through the GP. This works differently as a coop volunteer. “As a care cooperative you can push the boundaries of the law. If there is a message in the small community that help is needed, you can go to someone as a volunteer in such a case, while taking the privacy of the person in question into account as much as possible”.
Volunteers from the care cooperative don’t just go to the people, the people also come to them. When neighbours or family members see something that is suspicious or indicates dementia, for example. The role of volunteers of the cooperative is similar to that of a confidant: “People sometimes come to us with a whole story about the neighbours: ‘he or she is demented, it doesn’t work anymore, he runs away, she can’t do it either’. We all get to hear that, people can tell us all that and we can act on that information”.
The signal function is ingrained in the dna of the care cooperative. During the village consultation hour, during home visits and at the weekly dinner with the cooking group, the volunteers stand close to the elderly of Hoogeloon and receive a lot of information about people who might need some care. What the cooperative and Joris Zorg do with that information ultimately depends on the person in question, because the approach is strictly demand-driven. If the elderly do not need to become members or care activities, then it stops right away. “That’s the condition: people really have to want it. We don’t interfere”.
Personal contact
The informal character of the cooperative is a big advantage: it allows the volunteers to be close to the people. And so they can pick up signals that healthcare institutions, which are further away and operate on a larger scale, do not reach. The word that keeps recurring and that typifies the approach of the care cooperative in Hoogeloon is ‘relationship’: “What we do is one-to-one contact, so we can build a relationship with the people. And if you know them well, you also know what they need at that moment in their lives”. Small scale also plays an important role. Building a relationship is possible because volunteers of the care cooperative can generally invest much more time in specific cases. Here, there is a trade-off between quality and quantity: “For the professionals it is one case out of 40 they have to deal with. And I only have 3, so to speak. I’m much closer”.Personal and small-scale has a downside: not everyone wants to get care from someone they know well. Everybody who participates in the village consultation, for example, has to deal with Sjan, and Sjan is well known in Hoogeloon. Also the other volunteers often just come from the village. That is a strength, but also a pitfall of the personal approach of the care cooperative. Small scale also makes her vulnerable. If Sjan disappears, an important part of the signal function of the cooperative falls away: the problem of the so-called single point of failure. Discussions are currently underway with the municipality of Bladel about the balance between a personal and a general approach.
Member at 70
This balance sheet is also reflected in the management of the cooperative. Anyone can apply to become a candidate director, but the current board will check whether people are suitable. On the one hand this is about qualities, such as “getting things done”, or sharing ownership: “You have people who appropriate ownership, they drop out. I’ve been on the board for two years now, but I can never think: it’s my care cooperative, because that’s not the case. Ownership lies with the whole group”. On the other hand, suitability is about the click with the region and the village: “You have to have something with the community and the community has to have something with you. If a family is very poorly known, it’s not convenient to put them on the board.”Becoming a member of the cooperative and thus claiming the services of the care cooperative is unconditional. The contribution of 20 euros is the only condition. For example, attendance at the biennial members’ meeting is not compulsory. Also, age does not play a role when becoming a member and the cooperative welcomes both old and young members. However, in practice it is mainly older people over the age of 70 who become members. Sjan prefers that all 2000 residents of Hoogeloon become members and show solidarity with their elderly. Still, the motivation to become a member is clear: “It’s people that are confronted with the question: what if I get older and I need help? I notice that people in their 30s and 40s are just not working on that at all.”
The menu of healthcare
In addition to the individual level, the care cooperative also identifies requests for care in the village. They are constantly asking themselves: what is on the ‘menu’ of the care in Hoogeloon and what isn’t? The cooperative sometimes identifies care questions for which there is no service with in the village. Sjan explains: “I use traditional care as a menu. When people say: I would like that, I go and see what’s on the menu. And if we can’t find it there, then as a care cooperative we’ll develop it ourselves”.A special example is the ‘buddy project’, in which volunteers are linked to elderly people and visit them regularly. The care cooperative conducted a survey in which loneliness was discussed. The result: there were no lonely people in Hoogeloon. Nevertheless, a working group of the cooperative discovered, by having conversations with people who were alone at home, that many of them needed a buddy. In spite of the fact that they did not call themselves lonely. Within the cooperative the initiative was taken to start a buddy project with a group. So: even if the need is latent, the cooperative can identify and act on it.
Sjan says that buddy projects, but also village consultations, “are things that the cooperative has been doing for ten years”. And that more and more care institutions are using them because they can see that it works. Care cooperatives such as those in Hoogeloon not only identify care needs in their own village, but also devise innovative care concepts that can be applied more widely in the Netherlands.