Eerder in deze serie waren er gesprekken met Nathan Schneider, Mai Ishikawa Sutton, Jaromil, Geert-Jan Bogaerts en natacha roussel.
Deze keer praten we met Jan-Hendrik Passoth, hoogleraar sociologie van de technologie en hoofd van de Science & Technology Studies Group aan de European New School of Digital Studies aan de European University Viadrina in Frankfurt (Oder) . Zijn onderzoeksgroep onderzoekt hoe digitale infrastructuren kunnen worden gebouwd op basis van publieke waarde, hoe software engineering kan worden georganiseerd als een verantwoordelijke sociale praktijk, en hoe kunst en kritisch design kunnen worden geïntegreerd om de manier te veranderen waarop digitale technologieën worden ontwikkeld en begrepen. Passoth werkt al geruime tijd aan de politiek van infrastructuur en is co-auteur van het boek Agency without Actors: New Models for Collective Action. Een centraal concept in dat boek is het Latourian concept van niet-menselijke ‘agency’, dat wil zeggen dat ‘agency’, het vermogen om dingen, uitkomsten, de omgeving te bepalen, niet uitsluitend menselijk is, maar besloten ligt in technologieën, protocollen, materialen, enzovoort.
Passoth heeft op verschillende niveaus aan interoperabiliteit gewerkt. Een daarvan is zijn bijdrage aan een interdisciplinaire projectgroep bij Acatech, de Duitse Nationale Academie voor Wetenschap en Techniek, die in 2020 een document heeft gepubliceerd met de titel European Public Sphere. Towards Digital Sovereignty for Europe, waarin wordt gesproken over de dringende behoefte aan een “Europese publieke ruimte” online, hoe die eruit zou kunnen zien en hoe die tot stand zou kunnen worden gebracht. In september 2021 werd het opgepakt door de Commissie Cultuur en Onderwijs (CULT) van de Europese Commissie toen Passoth werd uitgenodigd voor een openbare hoorzitting.
Een plaats aan de tafel
Acatech is een invloedrijke groep in het Duitse tech-beleidslandschap, maar volgens Passoth is het vaak ook erg onderzoeks- en industriegedreven. Als hij terugdenkt aan het schrijfproces, typeert hij een deel van zijn rol als bemiddelaar om ngo’s en maatschappelijke organisaties aan boord te krijgen, ‘omdat zij de belangrijke punten aandragen maar vaak niet goed vertegenwoordigd zijn in de tech-policy discussies’.
Participatie en publieke verantwoording zijn terugkerende thema’s in het gesprek met Passoth. Interoperabiliteit wordt volgens hem vaak gepresenteerd als een technische quick fix om dingen opener te maken en meer samen te werken. Maar dit gebeurt niet alleen via de technische stack’. In de praktijk spelen er machtsspelletjes rond het interoperabel maken van systemen, en er zullen beleidsmakers en spelers uit de digitale industrie zijn die een sterke stem zullen hebben over het soort interoperabiliteit dat we zullen hebben.
Met andere woorden, het is niet de vorm van de technologie die interoperabiliteit mogelijk maakt, of zelfs democratie, maar het bestuur ervan. Daarom, zo stelt Passoth, is het van cruciaal belang dat zowel georganiseerde burgeractoren als “stille stemmen” een plaats aan de tafel krijgen, en hebben we sterke bestuursvormen nodig om ervoor te zorgen dat deze actoren hun plaats aan de tafel behouden.
Dat is ook waar coöperaties een rol kunnen spelen. Een coöperatie is slechts één voorbeeld van hoe je democratisch bestuur zou kunnen structureren, een die misschien niet goed schaalbaar of zelfs te gecentraliseerd is. Misschien is dat waar, voegt Passoth eraan toe, maar het praktische voordeel van een coöperatie is dat er een entiteit is, een plaats waar mensen effectief kunnen worden opgenomen. Als je mensen een plaats wilt geven, met andere woorden, heb je eerst een tafel nodig.
Te veel vertrouwen in de agora
Maar zelfs een solide tafel en goed gestructureerde burgerparticipatie zijn misschien niet genoeg, waarschuwt Passoth. In de jaren ’70 en ’80 was internetgovernance redelijk transparant, participatief en dus democratisch. Later veranderde dit. De les die we volgens Passoth kunnen leren van deze ‘geïmplementeerde blauwdrukken voor participatie’ – zoals internetstandaarden – is dat ze gekaapt kunnen worden. Dit gebeurt bijvoorbeeld wanneer grote bedrijven en hun ingenieurs oververtegenwoordigd zijn in pogingen om het internet te hervormen of wanneer één enkel bedrijf parallelle standaarden introduceert (zoals Huawei’s voorstel voor een alternatief voor het Internet Protocol).
Wat is interoperabiliteit?
Interoperabiliteit is de technische mogelijkheid om een product of dienst aan te sluiten op een ander product of een andere dienst. Het is ook een van de grondbeginselen van het internet, zoals het oorspronkelijk is opgezet.
Er zijn vele soorten interoperabiliteit, zoals onverschillige interoperabiliteit (denk bijvoorbeeld aan een autofabrikant die er niet om geeft welke opladers in de standaard sigarettenaanstekers van zijn auto’s worden gestoken) of coöperatieve interoperabiliteit, wanneer een technologieontwikkelaar wil dat andere mensen en bedrijven add-ons maken die bij de technologie passen (zoals telefoonfabrikanten die kiezen voor een standaard 3,5 mm hoofdtelefoon minijack). En er is het tegenovergestelde van coöperatieve interoperabiliteit, wanneer een technologie ronduit vijandig staat tegenover anderen die een verbinding tot stand proberen te brengen, de zogenaamde vijandige interoperabiliteit.
Er is veel gesproken over interoperabiliteit in activistische en beleidskringen, maar er is geen duidelijke visie op de rol die interoperabiliteit kan spelen bij de ontwikkeling van digitale ruimten die niet worden gedomineerd door grote bedrijven met winstoogmerk. Er is ook een focus op concurrerende interoperabiliteit (die de grote spelers reguleert) en er wordt niet genoeg gesproken over generatieve interoperabiliteit, het in stand houden van nieuwe ecosystemen. U kunt hier meer over lezen in onze achtergrondverhalen over interoperabiliteit en hoe we ermee aan de slag zijn gegaan: Interoperabiliteit 1: Policymaking is Worldbuilding en Interoperabiliteit 2: The Fork in the Road.
Het lijkt mij dat er te veel vertrouwen is in de agora”, stelt Passoth, die stelt dat het niet voldoende is om open en participatieve processen te creëren. De consensus lijkt te zijn dat als we participatieve vormen creëren, we democratische regimes zullen hebben. Maar democratie werkt niet alleen via de agora, maar ook via haar instellingen, en vertegenwoordiging betekent niet alleen het toestaan van een plaats aan de tafel, maar ook het daadwerkelijk creëren van de behoefte aan participatie, ook al is dat soms een last”. In plaats van een “open agora” hebben we dus specifieke institutionele structuren nodig die participatie mogelijk maken en machtsonevenwichten helpen wegwerken.
Hard werken
De Data Governance Act – voorgesteld door de Europese Commissie in 2020 en voorlopig goedgekeurd door het Europees Parlement en de Raad – gooide ‘gegevenscoöperaties’ in de mix van mogelijke strategieën voor een eerlijker internet. Een interessant, maar nauwelijks uitgewerkt voorstel.
Maar veelbelovende bestuursstructuren zoals coöperaties beschouwen als organisatorische oplossingen gaat vaak voorbij aan een ander belangrijk aspect: dat de implementatie en het onderhoud ervan ingewikkeld, hard werk en vaak ‘rommelig’ is. Passoth: “Kijk maar naar de wereld van de coöperaties die we al hebben, in de gezondheidszorg, bij de voedselverstrekking, deze realiteiten zijn toch niet zo romantisch?” Hij heeft een ‘hart voor coöperaties en het idee om ze te gebruiken voor het besturen van het delen van gegevens. Maar tegelijkertijd stelt hij dat we opnieuw moeten leren van de geschiedenis van coöperaties, van praktijkgevallen, en ons moeten realiseren hoe ingewikkeld coöperatief organiseren is.
Het imago van interoperabiliteit als een technische of organisatorische “snelle oplossing” voor een eerlijker internet is rechtstreeks in tegenspraak met deze “rommelige” realiteit. Neem bijvoorbeeld discussies over wat voor soort interoperabiliteit nodig is, over wiens normen in de API’s zitten, over welke soorten interfaces worden gebruikt of over welke gegevensformaten worden gekozen. In die zin betekent interoperabiliteit hard praktisch werk, vooral wanneer je je sterk maakt voor participatie of zelfs coöperatief bestuur.
Vink de box
Leidt of kan interoperabiliteit tot ongunstige uitkomsten leiden, vragen we Passoth. Hij is bang van wel, vooral als het gaat om de controle over de onderdelen van het digitale domein. Daarom benadrukt hij ‘altijd’ dat interoperabiliteit als een technisch-politiek doel een zeer beperkend kader is. ‘Neem messaging. Een check-the-interoperability-oefening zou betekenen dat, als je een bericht verstuurt vanuit Whatsapp, je het kunt ontvangen in Telegram. Maar wie mag eigenlijk de transmissie controleren, wie heeft de gegevens daarover, wie kan de metadata verzamelen? Dit is niet gedefinieerd, soms wordt er niet eens over gesproken”.
Alleen het creëren van technische interoperabiliteit is dus maar één stap op de weg, zegt Passoth. Het leidt misschien niet onmiddellijk tot ongunstige uitkomsten, maar het laat de controle over technologieën over aan de spelers die er op dat moment mee werken. Dergelijke modellen van interoperabiliteit raken niet aan het bedrijfsmodel van de grote spelers, zoals een bepaalde standaard of gegevensformaat, waardoor de machtsstructuren intact blijven of zelfs worden versterkt. De vraag is: kunnen we meer doen?
Na te veel vertrouwen te hebben gesteld in de ‘agora’ en participatie, wat zijn mogelijke alternatieve oplossingen? Passoth wijst op instituties. Een oplossing kan zijn om bepaalde transparantieverplichtingen of verantwoordingsplichten voor het bedrijfsleven in te voeren, niet alleen wat betreft het gebruik van gegevens, maar ook wat betreft de formaten en normen die worden gebruikt. Openbare instellingen of agentschappen die in het openbaar belang handelen, kunnen met deze verantwoordelijkheid worden belast”. Deze nieuwe instellingen, gesteund door publieke en burgerlijke actoren, zijn van cruciaal belang om het machtsevenwicht in interoperabele ecosystemen te waarborgen en te handhaven.
Deze blogreeks is een coproductie van Commons Network en Open Future in het kader van het gezamenlijke project Shared Digital Europe.